Gepubliceerd 19 juni 2020
Al geruime tijd staat Piotr Beczała aan de top van mijn tenorenlijstje. En ik moet eerlijk zeggen, er staan er op dit moment niet heel veel op. Domingo is naar een ander verhuisd en Kaufmann weet me op de een of andere manier steeds minder te boeien. Dan houden we bijvoorbeeld nog een Javier Camarena over, maar van hem heb ik te weinig gehoord om me er een mening over te vormen. Ik denk dat vooralsnog Juan Diego Flórez een goede tweede is.
Tussen al het anderhalvemeter- en BLM-geweld door, was er afgelopen maandag het verheugde bericht, dat Beczała’s nieuwe cd verschenen was. Toen ik later die middag mijn iTunes opende, prijkte zijn stralende lach boven aan in de rij van aanbevolen artiesten.
Een uur lang heb ik bijna ademloos en ongeroerd op een stoel gezeten: wat een pracht van een cd! Het voordeel van zo’n recital is ook, dat je een redelijk overzicht krijgt van waar iemand mee bezig is: waar ligt zijn voorkeur in het nu en welke plannen worden er wellicht gesmeed voor de toekomst. En met een blik op die toekomst, kan dat interessant worden.
Zijn Edgardo’s, Rodolfo’s en Maurizio’s hebben we al vaak mogen horen. En het lijkt erop, dat Cavaradossi een waar paradepaardje begint te worden. ‘Recondita armonia’ en ‘E lucevan le stelle’ worden vertolkt met een lyriek, die ik tegenwoordig niet vaak meer hoor. En dat geldt eigenlijk voor alle stukken waar Beczała zijn stempel opdrukt. Waar we bij een Chénier, Canio of Johnson vaak te maken hebben met veel krachtpatserij, laat Beczała een verfijnd soort lyriek horen, die haast oorstrelend is. En stiekem, heel af en toe, hoor ik in zijn stem een Domingo in zijn gouden dagen. Beczała geeft een extra dimensie aan de rollen; zodanig, dat je hoopt, dat hij deze maar snel op het toneel mag vertolken. En waar ik dan absoluut naar uitkijk is zijn Andrea Chénier: ‘Come un bel dì di Maggio’ is om te janken zo mooi!
Maar zo weinig er aan te merken is op Beczała’s interpretaties en prestaties, iets meer valt er te zeggen over de stijl die dirigent Marco Boemi hanteert. De tempowisselingen in diverse stukken (“Andrea Chénier”, “Pagliacci”, “Cavalleria rusticana”) komen niet helemaal aan, ik begrijp ze niet. Het valt voor mijn gevoel allemaal net niet op zijn plaats, en dat vind ik jammer. Daarnaast heb ik het idee, dat Boemi met dit verismo-repertoire te onbekend is. Het orkest uit Valencia begeleidt echter bekwaam en zoals we gewend zijn. Net als het koor, hoe weinig het ook gehoord wordt.
Maar al met al is dit een verademing in Corona-tijden. Vincerò heeft in mijn oren nog nooit zo hoopvol en inspirerend geklonken. Deze opname zal de komende tijd nog vaak door mijn boxen klinken.
